Colin Firth als King George VI, koning tegen wil en dank met een spraakprobleem, in The King's Speech (2010), met Helena Bonham Carter als Queen Elizabeth en Geoffrey Rush als Lionel Logue
Vandaag een gastcolumn geschreven door Marjolein van Damme.
Begin
jaren '60, ik zal een jaar of 2 geweest zijn. Mijn
moeder nam mij mee voor een controle naar de kinderarts. ''Doet je buikje au?'', schijnt de goede man op een gegeven moment aan
mij gevraagd te hebben. Ik zweeg en keek in opperste onzekerheid mijn moeder
aan, want ik had geen idee wat hij van mij weten wilde. Gelukkig wist mijn
moeder de bijbehorende ondertiteling te leveren: ''De dokter bedoelt of je buikpijn hebt''. Waarop ik opgelucht kon antwoorden dat ik daar
geen last van had.
Niets zo fascinerend als een klein mensje,
dat allerlei dingen leert. Taal bijvoorbeeld, niet direct het gemakkelijkste
dat het kleintje onder de knie moet krijgen. Logisch dat dit leerproces gepaard
gaat met kromspraak en kindertaal. Maar in hoeverre moeten volwassenen hierin
meegaan? Helemaal niet, wat mij betreft. Een baby
of peuter hoort volwassenen om zich heen talloze klanken voortbrengen. Door
vaak dezelfde klanken te horen in vergelijkbare omstandigheden, beginnen
woorden voor het kind een bepaalde betekenis te krijgen. Als mama zegt: ''Truitje aan'' of ''Sokjes aan'' weet je al snel dat je ergens ingefrommeld zult
worden. Of je geacht wordt je voetjes uit te steken of je hoofd door een nauwe
opening te wurmen zul je waarschijnlijk nog niet meteen onderscheiden, maar
kinderen begrijpen al snel heel veel. De volgende stap is dan proberen deze
woorden zelf ook verstaanbaar uit te spreken. Dit in de hoop dat papa en mama
dan ook begrijpen wat je bedoelt en je dus echt kunt meepraten. Maar om iets goed
te kunnen nadoen is wel heel belangrijk dat het consequent goed wordt
voorgedaan. En als het nazeggen nog niet goed lukt, wil dat niet zeggen dat je
de betekenis ook nog niet begrijpt.
Natuurlijk
mag je een beginnend pratertje helpen, door moeilijke woorden te omzeilen. Als
moeder vraagt: ''Zal mama je helpen?'' in plaats van ''Zal ik je helpen?'' is dat prima, want wie mama is, is duidelijk en
wie 'ik' is, hangt er maar net van af wie het zegt. Het
taalgebruik van de volwassene wordt aangepast, maar blijft wel correct. Het
kind mag gerust fouten maken, maar de volwassene moet het goede voorbeeld
blijven geven
Een
veelgebruikte oefening om een kind aan het praten te krijgen is het aanleren
van dierengeluiden. ''Wat zegt de hond?'' ''Woef''. In eerste instantie is dit voor het kind nog
een rijtje opeenvolgende klanken zonder betekenis, net als iene miene mutte. Na
iene komt miene, op hond volgt woef en na poes hoor je miauw te zeggen. Pas als
het kind ook tijdens een wandelingetje wel eens het woord hond hoort, bij het
passeren van een viervoeter aan een riem, gaat hij combineren dat het woord
hond wel eens met zo'n dier te maken zou kunnen hebben. Om te checken
of zijn veronderstelling juist is, vraagt hij: ''Woef?'' want dat woord heeft hij bij het spelletje leren
zeggen, hond nog niet. Een fijne reactie van papa of mama zou nu zijn: ''Ja, goed zo, dat is een hond en die zegt woef''. Helaas reageren volwassenen vaak met: ''Ja, dat is een woef''. Verwarrend voor het kind, dat net door dacht te
hebben hoe het zit, want nu ineens krijgt het de boodschap dat het dier een
woef heet. Maar wat had het woord hond er dan mee te maken? En dan nog wat
later moet het weer omschakelen en alsnog leren dat het
dier toch een hond heet en geen woef.
Sommige
ouders gaan zelfs nog een stap verder in het verwarren van hun kroost. Niet
slechts de kromspraak van hun kinderen napraten, maar zelf kindertaal gaan
gebruiken, terwijl peuterlief het goede voorbeeld gegeven heeft. Afgelopen week
kwam ik op een parkeerterrein een moeder tegen met een kind van een jaar of 3
aan de hand. Het jochie keek speurend rond en riep ineens enthousiast: ''Kijk, daar is jouw auto!'' Waarop de zeer volwassen reactie volgde: ''Ja, daar is de mama-auto''. Helaas, goed voorbeeld doet niet altijd goed
volgen ...