Foto: Tanisha Mitchell begon haar queeste toen ze 17 was en ruim 230kg woog.
‘’Wat goed dat je dat nog steeds kan!’’ ‘’Wat knap dat je het al zo lang vol houdt!’’ ‘’Dat bewonder ik, hoor, vrouwen die dat kunnen opbrengen.’’ Dit zijn uitingen die ik mezelf hoor denken als ik bijvoorbeeld kijk naar dat programma over een kamp voor ziekelijk obese pubers in de Verenigde Staten. Die daar zwaar gehandicapt binnen komen, nauwelijks kunnen lopen door extreem overgewicht en die er, maanden of jaren later, volkomen gezond vertrekken na het verliezen van soms wel meer dan de helft van het gewicht waar ze mee begonnen. Fantastisch, geweldig, chapeau. Deze jonge mensen leveren uitzonderlijke prestaties. Ze overwinnen zichzelf en de vooroordelen van hun omgeving. Ze maken een keuze en voeren die uit. Als ze vallen staan ze weer op, als ze terugvallen beginnen ze opnieuw; ze aanvaarden de letterlijke en figuurlijke hand die ze wordt toegereikt door coaches en trainers. Ze moedigen elkaar aan, helpen elkaar en juichen om elkaars tussentijdse overwinningen.
Dezelfde uitingen van bewondering of verwondering horen vrouwen die langer borstvoeding geven dan pakweg drie maanden vrijwel dagelijks. Nu is het natuurlijk altijd fijn om complimenten te krijgen, wie wil er nu niet worden gewaardeerd. Toch is het wat wrang dat dit soort opmerkingen ook vaak wordt gemaakt door zorgverleners. Houd me ten goede, ik hoor ze liever dan de opmerkingen die aangeven ‘dat het nu wel mooi geweest is’, in gedachten mogelijk aangevuld met ‘met die onzin’. Of opmerkingen die indiceren dat het wel leuk is als moeder dat perse wil, maar dat het na x weken of y maanden echt geen meerwaarde meer heeft. Maar het getuigt eerlijk gezegd van wat professioneel onbenul om het zo fantastisch te vinden dat vrouwen gewoon doen waar hun lijf is gemaakt. Ik bedoel, we staan toch ook niet als hysterische cheerleaders rondom iemand die lekker aan het ademen is, al 3 jaar lang. Het is ronduit fantastische dat lichamen zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat ze al die dingen zomaar zonder mankeren kunnen doen: jaar na jaar na jaar ademen, eten, verteren omzetten en uitscheiden. en melk maken. Gewoon, zomaar, stel je voor, een melkfabriek in je lijf die helemaal volautomatisch opstart als er behoefte aan is, waar je maar van hoeft af te nemen om de productie aan de gang te houden.
Er is weinig fantastisch aan om gewoon dat lijf aan de gang te houden als het gewoon functioneert zoals het werd bedoeld. Weinig nood aan volhouden en doorzetten. Dat lijf doet het wel, net als het bij alle andere normale, standaard ingebouwde functies het gewoon doet. Meestal, mits er geen productiefoutjes zijn. Meestal, indien naar behoren gebruikt en onderhouden. Meestal, tenzij het wordt tegengewerkt. De ironie wil, dat het vaak juist die bewonderende zorgverleners zijn die meewerken aan het tegenwerken. Niet actief door ontmoedigen of afraden, maar passief, door onbegrip en falende kennis en vaardigheden. Of zelfs door verzuimen te zeggen: ‘’Daar weet ik te weinig van, hier heb je de naam van een deskundige’’. Iets niet kunnen of niet weten is geen schande, maar dat feit verdoezelen wel; niet weten, maar doen of je het wel weet en maar wat voorschrijven is een medische zonde van de eerste orde. Cliënten van dergelijke zorgverleners, die langer dan een paar weken of een paar maanden borstvoeding geven, doen dit niet dankzij, maar ondanks de zorgverlener in kwestie. En dat is wellicht wel heel erg fantastisch. Fantastisch dat zij hun keuze maken en deze uitvoeren en dat doen zonder steun, advies en adequate begeleiding.
Fantastisch dat het je al zolang lukt om tegen de verdrukking in borstvoeding te geven. Dat mag dan best wel eens gezegd worden.
Bart Timmers: Daar kan ik niks aan doen!<>. Artsennet, 29 augustus 2012
‘’Wat goed dat je dat nog steeds kan!’’ ‘’Wat knap dat je het al zo lang vol houdt!’’ ‘’Dat bewonder ik, hoor, vrouwen die dat kunnen opbrengen.’’ Dit zijn uitingen die ik mezelf hoor denken als ik bijvoorbeeld kijk naar dat programma over een kamp voor ziekelijk obese pubers in de Verenigde Staten. Die daar zwaar gehandicapt binnen komen, nauwelijks kunnen lopen door extreem overgewicht en die er, maanden of jaren later, volkomen gezond vertrekken na het verliezen van soms wel meer dan de helft van het gewicht waar ze mee begonnen. Fantastisch, geweldig, chapeau. Deze jonge mensen leveren uitzonderlijke prestaties. Ze overwinnen zichzelf en de vooroordelen van hun omgeving. Ze maken een keuze en voeren die uit. Als ze vallen staan ze weer op, als ze terugvallen beginnen ze opnieuw; ze aanvaarden de letterlijke en figuurlijke hand die ze wordt toegereikt door coaches en trainers. Ze moedigen elkaar aan, helpen elkaar en juichen om elkaars tussentijdse overwinningen.
Dezelfde uitingen van bewondering of verwondering horen vrouwen die langer borstvoeding geven dan pakweg drie maanden vrijwel dagelijks. Nu is het natuurlijk altijd fijn om complimenten te krijgen, wie wil er nu niet worden gewaardeerd. Toch is het wat wrang dat dit soort opmerkingen ook vaak wordt gemaakt door zorgverleners. Houd me ten goede, ik hoor ze liever dan de opmerkingen die aangeven ‘dat het nu wel mooi geweest is’, in gedachten mogelijk aangevuld met ‘met die onzin’. Of opmerkingen die indiceren dat het wel leuk is als moeder dat perse wil, maar dat het na x weken of y maanden echt geen meerwaarde meer heeft. Maar het getuigt eerlijk gezegd van wat professioneel onbenul om het zo fantastisch te vinden dat vrouwen gewoon doen waar hun lijf is gemaakt. Ik bedoel, we staan toch ook niet als hysterische cheerleaders rondom iemand die lekker aan het ademen is, al 3 jaar lang. Het is ronduit fantastische dat lichamen zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat ze al die dingen zomaar zonder mankeren kunnen doen: jaar na jaar na jaar ademen, eten, verteren omzetten en uitscheiden. en melk maken. Gewoon, zomaar, stel je voor, een melkfabriek in je lijf die helemaal volautomatisch opstart als er behoefte aan is, waar je maar van hoeft af te nemen om de productie aan de gang te houden.
Er is weinig fantastisch aan om gewoon dat lijf aan de gang te houden als het gewoon functioneert zoals het werd bedoeld. Weinig nood aan volhouden en doorzetten. Dat lijf doet het wel, net als het bij alle andere normale, standaard ingebouwde functies het gewoon doet. Meestal, mits er geen productiefoutjes zijn. Meestal, indien naar behoren gebruikt en onderhouden. Meestal, tenzij het wordt tegengewerkt. De ironie wil, dat het vaak juist die bewonderende zorgverleners zijn die meewerken aan het tegenwerken. Niet actief door ontmoedigen of afraden, maar passief, door onbegrip en falende kennis en vaardigheden. Of zelfs door verzuimen te zeggen: ‘’Daar weet ik te weinig van, hier heb je de naam van een deskundige’’. Iets niet kunnen of niet weten is geen schande, maar dat feit verdoezelen wel; niet weten, maar doen of je het wel weet en maar wat voorschrijven is een medische zonde van de eerste orde. Cliënten van dergelijke zorgverleners, die langer dan een paar weken of een paar maanden borstvoeding geven, doen dit niet dankzij, maar ondanks de zorgverlener in kwestie. En dat is wellicht wel heel erg fantastisch. Fantastisch dat zij hun keuze maken en deze uitvoeren en dat doen zonder steun, advies en adequate begeleiding.
Fantastisch dat het je al zolang lukt om tegen de verdrukking in borstvoeding te geven. Dat mag dan best wel eens gezegd worden.
Bart Timmers: Daar kan ik niks aan doen!<>. Artsennet, 29 augustus 2012