Foto: (links) Daniel Radcliffe als David Copperfield en Maggie Smith als Betsey Trotwood in David Copperfield (1999) en rechts als Harry Potter en Professor Minerva McGonagall in Harry Potter and the Prisoner of Azkaban (2004)
Het voorgaande stukje ging over de consequenties van niet-soortspecifieke zorg en voeding. Dat is voor velen nogal confronterende taal. Logisch, want dat is niet iets wat je graag wilt horen, wanneer je andere keuzes hebt gemaakt. Of hebt moeten maken. Het leven presenteert zich niet altijd op de manier die je graag zou willen en soms voel je je met de rug tegen de muur staan en gedwongen keuzes te maken die je niet wilt maken. Of de opties, die in het algemeen de voorkeur hebben, lijken niet in jouw omstandigheden te passen of te passen binnen jouw mogelijkheden en beperkingen. Maar het leven komt zoals het komt en als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan. Gelukkig speelt mijn geliefde actrice Maggie ook rollen die duidelijk laten zien dat je tot prima resultaten kan komen als je goed je best doet bij het roeien met de riemen die je hebt.
Ik schrijf met enige regelmaat over soortspecifieke voeding en soortspecifieke zorg. Soortspecifiek wil zeggen op de manier die speciaal voor die soort is ontworpen, ontwikkeld en vastgelegd in het DNA. Voor het overleven van de soort is die manier de meest profijtelijke, de meest zekere, de meest passende. Daaruit vloeit voort dat die manier ook voor het individu de voorkeur heeft, het beste werkt, het makkelijkst tot de gewenste resultaten leidt. Meestal. Voor de meesten. Over het algemeen. Maar niet voor elk individu. Elk specimen van elke soort komt als uniek exemplaar ter wereld; hoe hoger de soort, hoe meer dit geldt. Elk individu heeft kleine variaties op het grondmodel. Sommige van die variaties maken het worden gevoed en verzorgd op de soortspecifieke manier een uitdaging. En elk individu komt ter wereld in unieke omstandigheden met unieke individuen die voor de eerste voeding en zorg verantwoordelijk zijn. Ook hier weer geldt, dat hoe meer ontwikkeld de soort, hoe groter de variatie. Zelfs tot aan het punt van niet meer compatibel zijn. En wat dan met die soortspecifieke voeding en zorg?
De variaties, binnen de context die nu onderwerp van bespreking is, in de soort Homo Sapiens zijn voor een groot deel niet fysiek, maar mentaal, sociaal en emotioneel. Wanneer het grote aantal niet compatibele zogers en zorgers werkelijk zo groot was als het soms lijkt te zijn, was de soort allang uitgestorven. Wanneer meer dan enkele procenten van individuen falende primaire reproductieve systemen hebben, is de soort tot uitsterven gedoemd. In zoogdieren is de lactatie een primair reproductief systeem, dat het in voldoende individuen gewoon moet doen. Het is mogelijk dat dat in mensen een kleiner percentage kan zijn, omdat wij omweggetjes en achterdeurtjes hebben om het nageslacht toch te voeden en verzorgen als de moeder niet lacteert, maar toch niet tot de epidemische aantallen die het nu soms lijken te zijn. De meeste gevallen van falende lactatie zijn dus gebaseerd op het primair niet kiezen voor borstvoeding, het ervaren van schijnbaar onoplosbare problemen, het ‘’niet op kunnen brengen’’, een demotiverende omgeving en gebrek aan effectieve steun en informatie en vooral allerlei combinaties van deze factoren.
Met uitzondering van het primair niet kiezen voor borstvoeding, kan de moeder over het algemeen niet verantwoordelijk worden gesteld voor het niet werken van de borstvoeding. En zelfs bij dat primair niet kiezen kunnen er factoren meespelen die die keuze voor de ouders onvermijdelijk maakt of lijkt te maken. Het is evenmin de schuld van het kind. Het kind heeft, zoals in de vorige bijdrage al werd gesteld, niets te kiezen of te willen; voor hem wordt gekozen. Het antwoord op de schuldvraag moet worden gezocht in het complex van de omstandigheden. Voor zover het de voeding betreft. De soortspecifiek manier van zorgen is een andere kwestie. Soortspecifieke zorg kan desnoods volledig los staan van de voeding, met ander woorden: ook kinderen die niet soortspecifiek worden gevoed, kunnen wel soortspecifiek worden verzorgd. Dat kan wat meer moeite kosten en wat meer bewustzijn van de verzorgers vragen, maar het kan wel. En vrijwel iedereen kan dat, er zijn weinig speciale gereedschappen voor nodig. Alleen liefde en een beetje vastberadenheid. Mogelijk ook een stevige dosis eigenwijsheid om tegen de stroom van de mainstream opvoedingsadviezen in te gaan.
Soortspecifieke zorg voor een mensenkind betekent voornamelijk ervoor zorgen dat het kind nooit alleen is, maar vrijwel voortdurend in direct fysiek contact met een mens. Een tweede, even belangrijk, aspect is het leren herkennen van en adequaat reageren op de signalen van het kind waarmee hij vertelt wat hij nodig heeft. Het lichamelijk contact is een fysieke en emotionele behoefte van het kind. Voor de verzorger faciliteert het fysieke contact het aangaan van de relatie en het groeien van de liefde voor het kind. Die relatie en die liefde zorgen voor het ontwaken en ontwikkelen van de opmerkzaamheid, die nodig is voor het herkennen van de signalen van het kind en de wil daarop adequaat te reageren. Het mooie is dat voor dit hele proces geen speciale gereedschappen nodig zijn, want elk mens heeft, ingepland in zijn bouwplan, de systemen die dit mogelijk maken. Mogelijk zijn de enige mensen, die deze gereedschappen niet hebben, niet of moeilijk kunnen gebruiken, zij met een psychische stoornis die tot sociaal onvermogen leidt.
Ook moeders die zelf, om welke reden ook, niet in staat zijn om borstvoeding aan hun kind te geven, kunnen naast soortspecifieke zorg, ook soortspecifieke melk* aan hun kind geven. Als borstvoeding niet lukt en de moeder kan zelf geen of onvoldoende melk afkolven, hoeft haar kind geen melk van een andere soort te krijgen, maar is er altijd de optie van donormelk. Veel mensen hebben een afwijzende reactie, de eerste keer dat ze van deze optie horen. Ik heb me het hoofd gebroken over het waarom hiervan. Vrijwel niemand heeft deze reactie als het gaat om bloed of organen van een ander mens (liever een mensenhart dan een varkenshart, dacht ik zo), maar melk van een ander mens lijkt vies te zijn. Ik zou moeders toch met klem willen adviseren zich over deze eerste, afwijzende reactie heen te proberen zetten en er serieus over na te denken. Lees nog eens terug in deze pagina's over soortspecifieke melk en de risico’s van geen borstvoeding. die risico’s gaan vrijwel allemaal over de melk die al dan niet geschikt is voor menselijke consumptie.
Soortspecifieke voeding en zorg, want als het kind mocht kiezen, dan wist-ie het wel.
*) Over donormelk:
De variaties, binnen de context die nu onderwerp van bespreking is, in de soort Homo Sapiens zijn voor een groot deel niet fysiek, maar mentaal, sociaal en emotioneel. Wanneer het grote aantal niet compatibele zogers en zorgers werkelijk zo groot was als het soms lijkt te zijn, was de soort allang uitgestorven. Wanneer meer dan enkele procenten van individuen falende primaire reproductieve systemen hebben, is de soort tot uitsterven gedoemd. In zoogdieren is de lactatie een primair reproductief systeem, dat het in voldoende individuen gewoon moet doen. Het is mogelijk dat dat in mensen een kleiner percentage kan zijn, omdat wij omweggetjes en achterdeurtjes hebben om het nageslacht toch te voeden en verzorgen als de moeder niet lacteert, maar toch niet tot de epidemische aantallen die het nu soms lijken te zijn. De meeste gevallen van falende lactatie zijn dus gebaseerd op het primair niet kiezen voor borstvoeding, het ervaren van schijnbaar onoplosbare problemen, het ‘’niet op kunnen brengen’’, een demotiverende omgeving en gebrek aan effectieve steun en informatie en vooral allerlei combinaties van deze factoren.
Met uitzondering van het primair niet kiezen voor borstvoeding, kan de moeder over het algemeen niet verantwoordelijk worden gesteld voor het niet werken van de borstvoeding. En zelfs bij dat primair niet kiezen kunnen er factoren meespelen die die keuze voor de ouders onvermijdelijk maakt of lijkt te maken. Het is evenmin de schuld van het kind. Het kind heeft, zoals in de vorige bijdrage al werd gesteld, niets te kiezen of te willen; voor hem wordt gekozen. Het antwoord op de schuldvraag moet worden gezocht in het complex van de omstandigheden. Voor zover het de voeding betreft. De soortspecifiek manier van zorgen is een andere kwestie. Soortspecifieke zorg kan desnoods volledig los staan van de voeding, met ander woorden: ook kinderen die niet soortspecifiek worden gevoed, kunnen wel soortspecifiek worden verzorgd. Dat kan wat meer moeite kosten en wat meer bewustzijn van de verzorgers vragen, maar het kan wel. En vrijwel iedereen kan dat, er zijn weinig speciale gereedschappen voor nodig. Alleen liefde en een beetje vastberadenheid. Mogelijk ook een stevige dosis eigenwijsheid om tegen de stroom van de mainstream opvoedingsadviezen in te gaan.
Soortspecifieke zorg voor een mensenkind betekent voornamelijk ervoor zorgen dat het kind nooit alleen is, maar vrijwel voortdurend in direct fysiek contact met een mens. Een tweede, even belangrijk, aspect is het leren herkennen van en adequaat reageren op de signalen van het kind waarmee hij vertelt wat hij nodig heeft. Het lichamelijk contact is een fysieke en emotionele behoefte van het kind. Voor de verzorger faciliteert het fysieke contact het aangaan van de relatie en het groeien van de liefde voor het kind. Die relatie en die liefde zorgen voor het ontwaken en ontwikkelen van de opmerkzaamheid, die nodig is voor het herkennen van de signalen van het kind en de wil daarop adequaat te reageren. Het mooie is dat voor dit hele proces geen speciale gereedschappen nodig zijn, want elk mens heeft, ingepland in zijn bouwplan, de systemen die dit mogelijk maken. Mogelijk zijn de enige mensen, die deze gereedschappen niet hebben, niet of moeilijk kunnen gebruiken, zij met een psychische stoornis die tot sociaal onvermogen leidt.
Ook moeders die zelf, om welke reden ook, niet in staat zijn om borstvoeding aan hun kind te geven, kunnen naast soortspecifieke zorg, ook soortspecifieke melk* aan hun kind geven. Als borstvoeding niet lukt en de moeder kan zelf geen of onvoldoende melk afkolven, hoeft haar kind geen melk van een andere soort te krijgen, maar is er altijd de optie van donormelk. Veel mensen hebben een afwijzende reactie, de eerste keer dat ze van deze optie horen. Ik heb me het hoofd gebroken over het waarom hiervan. Vrijwel niemand heeft deze reactie als het gaat om bloed of organen van een ander mens (liever een mensenhart dan een varkenshart, dacht ik zo), maar melk van een ander mens lijkt vies te zijn. Ik zou moeders toch met klem willen adviseren zich over deze eerste, afwijzende reactie heen te proberen zetten en er serieus over na te denken. Lees nog eens terug in deze pagina's over soortspecifieke melk en de risico’s van geen borstvoeding. die risico’s gaan vrijwel allemaal over de melk die al dan niet geschikt is voor menselijke consumptie.
Soortspecifieke voeding en zorg, want als het kind mocht kiezen, dan wist-ie het wel.
*) Over donormelk:
- Zachte S: Jakkes, donormelk!, Kiind, 2010
- Moedermelknetwerk
- Kleintjes S: Eats on Feets Global borstvoeding voor alle kinderen!
Eurolac Flits! met label risico van geen borstvoeding, soortspecifiek, zorgen. Deze links leiden naar een lijst met blogs met dit label, klik op de plaatjes in de linkerzijbalk voor meer verhaaltjes.