Extra editie!
In uw laatste uitgave vraagt u reacties op de discussievraag ''Werkt de
WHO-code in de praktijk nog wel in het voordeel van de cliënt?'' Ik zal hier
graag mijn antwoord op geven.
Ten eerste is de vraagstelling onduidelijk. Wie is de cliënt?
Als met ''de cliënt'' de zuigeling wordt bedoelt, dan is het antwoord volmondig Ja! De Code is opgesteld ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van zuigelingen over de hele wereld, inclusief de Westerse wereld. Over de hele wereld worden kinderen ziek, ernstig ziek en overlijden als gevolg van het niet krijgen van borstvoeding. Ook in de Westerse wereld. (zie onder andere hier voor berekeningen in Nederland (Smeets, 2012) (van Rossum, Buchner, & Hoekstra, 2005)). Voor een deel zijn die verschillen in gezondheidsuitkomsten te verklaren door de samenstelling van de melk als voedsel (de verschillende micro- en macronutriënten, hun chemische structuur en onderlinge verhoudingen en soortspecifieke nutriënten uniek voor humane melk), maar voor een flink deel ook door de manier waarop moedermelk het kind beschermt tegen infecties en door infectie overdraagbare ziekten (Hanson, 2007). Het adverteren voor deze optie is dus gewoon onethisch, want het zet aan tot ongezond gedrag. Als zorgverlener moet je dat niet willen en dus moet je je als zorgverlener gewoon houden aan de Code die dat soort marketing beperkt.
Ten eerste is de vraagstelling onduidelijk. Wie is de cliënt?
Als met ''de cliënt'' de zuigeling wordt bedoelt, dan is het antwoord volmondig Ja! De Code is opgesteld ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van zuigelingen over de hele wereld, inclusief de Westerse wereld. Over de hele wereld worden kinderen ziek, ernstig ziek en overlijden als gevolg van het niet krijgen van borstvoeding. Ook in de Westerse wereld. (zie onder andere hier voor berekeningen in Nederland (Smeets, 2012) (van Rossum, Buchner, & Hoekstra, 2005)). Voor een deel zijn die verschillen in gezondheidsuitkomsten te verklaren door de samenstelling van de melk als voedsel (de verschillende micro- en macronutriënten, hun chemische structuur en onderlinge verhoudingen en soortspecifieke nutriënten uniek voor humane melk), maar voor een flink deel ook door de manier waarop moedermelk het kind beschermt tegen infecties en door infectie overdraagbare ziekten (Hanson, 2007). Het adverteren voor deze optie is dus gewoon onethisch, want het zet aan tot ongezond gedrag. Als zorgverlener moet je dat niet willen en dus moet je je als zorgverlener gewoon houden aan de Code die dat soort marketing beperkt.
Ten tweede wordt in de vraagstelling geen referentie
gegeven voor de inhoud van de Code (WHO, 1981), noch voor
besprekingen ervan (Wemos, 2009). De niet volledig
ingelezen lezer moet dus in het duister tasten over wat de Code precies
behelst. Dat is een strategisch handige zet om de uitkomst van een discussie te
sturen naar een negatief antwoord. De Code wordt namelijk vaak misverstaan en
aangezien voor een verbod op en verbanning van kunstvoeding in zijn algemeen. De
hele formulering van de oproep tot deze discussie doet vermoeden dat het de
bedoeling van de redactie is dat het tot een negatief antwoord komt. De
formulering doet ook vermoeden dat niet de zuigeling als cliënt wordt
aangemerkt, maar de moeder. Dat lijkt ook wel logisch, aangezien de moeder ook
het primaire doel is voor de marketing van moedermelksubstituten.
Ten derde, en zeker niet het minst belangrijk, is de
stellingname van het blad Nataal zelf, door de brede sponsoring ervan door, met
name, de industrie die door de WHO Code in zijn marketing mogelijkheden wordt
beperkt. Het is niet in het belang van een zo gesponsorde uitgave om zich te
houden aan de WHO-Code. Daarmee vervalt de waarde van de vraag of de Code in
het voordeel van de cliënten van de lezers van het blad werkt.
De WHO Code voor de marketing van moedermelk vervangende
middelen schaadt op geen enkele wijze de belangen van zuigelingen of hun
moeders. De Code beschermt hen tegen de invloed van marketing voor het
aanschaffen van dingen die zij waarschijnlijk niet nodig hebben en dat onder
valse voorwendselen en met onduidelijke, niet wetenschappelijk onderbouwde gezondheidsclaims.
De WHO Code verhindert op geen enkele wijze de mogelijkheden van zorgverleners
om hun cliënten goede, wetenschappelijk gebaseerde voorlichting te geven over
vervangingsmiddelen voor borstvoeding en moedermelk of over het veilig
klaarmaken ervan en voeden ermee.
Hanson, L. (2007).
The role of breastfeeding in the defence of the infant. In T. Hale, & P.
Hartmann, Textbook of Human Lactation (pp. 159-192). Amarillo, TX: Hale Publishing, L.P.
Smeets, A. (2012). Wat zijn de mogelijke
gezondheidsgevolgen van borstvoeding? In F. Büchner, C. van Rossum, & C.
Thijs, Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas
Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
van Rossum, C., Buchner, F., & Hoekstra, J.
(2005). Kwantificering van de gezondheidseffecten van borstvoeding -
Literatuuroverzicht en modelsimulatie. Bilthoven: RIVM.
Disclaimer
Als mijn intellectueel eigendom zal deze ingezonden brief
ook worden gepubliceerd op mijn eigen websites en andere websites, indien
daarom wordt verzocht. U heeft mijn volledige toestemming deze ingezonden brief
in zijn geheel en onveranderd, voorzien van auteursnaam, via uw eigen kanalen
te publiceren