Foto: Lenora Crichlow als Annie het spook, Russell Tovey als George de Weerwolf en Aidan Turner als Mitchell de vampier, die samen proberen normaal in de mensenwereld te leven in Being Human
Het Zottenfeest is nog steeds aan de gang. Over de hele wereld lopen deze dagen mensen rond in uitdossingen waarvoor ze in de overige 51 weken van het jaar het predicaat ‘’abnormaal’’, ‘’belachelijk’’ of ‘’raar’’ zouden krijgen. Maar nu is het juist gewoon om er kleurrijk uitgedost bij te lopen en raar als je dat niet doet. Raar en gewoon zijn kennelijk niet heel erg standvastige begrippen. Gewoon is iets wat je vaak ziet, waar je aan gewend bent of wat sociaal acceptabel is. Het voldoet aan bepaalde normen voor bepaalde situaties in bepaalde sociale omstandigheden. Raar of vreemd en zelfs eng is alles wat daar buiten valt. Wat als normaal menselijk gedrag wordt gezien is sterk afhankelijk van tijd, plaats en cultuur of subcultuur. Het is niet aangeboren, maar al heel vroeg aangeleerd en daardoor zo diep in de persoonlijkheid verankerd, dat het aangeboren lijkt. Een pasgeboren baby heeft ook normaal gedrag en dat is wel aangeboren. Hij voldoet aan een andere norm voor gedrag dan de mensen om hem heen. Baby’s norm is die van de biologie. Hij verwacht ook normaal, biologisch normaal, gedrag van de mensen om hem heen. Maar hij komt wat hem betreft terecht in een eeuwigdurend zottenfeest. Als een Groninger die, zonder op de datum te letten afreist naar Den Bosch voor serieuze zaken en midden in de carnavals optocht terecht komt. Als het echt tegenzit trekken de Oeteldonkers hem aan zijn haren de stoet in en verwachten van hem dat-ie ook gaat lopen hossen en een feestneus opzet. De baby wordt geboren zonder te kunnen verwachten dat van hem wordt verwacht dat hij op vooraf bepaalde tijden een vooraf bepaalde hoeveelheid melk zal drinken en tussendoor alleen in een bedje op zijn rug zal liggen slapen. Terwijl de baby hier komt in de verwachting dat er serieus zaken gedaan zullen worden door hem en degene die hij al kende van binnenuit, met vaak kleine beetjes eten, soms eens wat meer of wat later na de vorige keer, met veelvuldige slaapjes tegen zijn oude bekende aan. Voor hem geen vreemde voorwerpen aan zijn gezicht, geen vreemde handen die hem heen en weer sjorren. Het gedrag van de baby is voor de omstanders net zo vreemd als de keurige Groningse heer in pak met aktetas is voor de Oeteldonkers te midden van hun praalwagens en kleurrijke uitdossingen. De Groningse heer kan er in het vervolg rekening mee houden dat hij die ene week in het jaar maar beter niet naar Den Bosch gaat, maar de baby komt wanneer hij komt en waar hij komt. De baby komt altijd als vreemdeling, waar en wanneer hij ook komt. Hij heeft nog geen referentiekaders om zijn gedrag en dat van zijn omgeving te plaatsen. Hij kan weinig anders dan zich gedragen volgens zijn eigen, ingeboren, biologische norm*) en er het beste van hopen. Zijn omgeving heeft al wel verschillende referentiekaders en kan zich voorstellen dat de norm in hun omgeving wel eens heel anders kan zijn dan die van een ander. Zij kunnen zich verplaatsen in de normen van een ander. Zij kunnen zich erop voorbereiden dat de verwachtingen omtrent normaal gedrag van de komende baby anders zijn dan die van henzelf. En zij kunnen hun gedrag daaraan aanpassen. Zij kunnen net doen alsof zijzelf ook nog voldoen aan die ingeboren menselijke biologische norm. Gewoon mens zijn.
*) Wat de baby verwacht op basis van de biologische norm en waarop hij dus zijn biologisch normale gedrag afstemt: ononderbroken menselijke nabijheid, bij voorkeur met lichamelijk contact; frequente, kleine voedingen; frequente korte slaapjes; een predominante verticale of semi-verticale, voorover liggende houding. Na verloop van tijd komt er meer variatie in interval en volume van zowel de voedingen als de slaapjes en met het ontwikkelen van de vaardigheden komt er een graduele fysieke verwijdering en een zelfstandig in stand gehouden verticale positie. De nachtelijke behoefte aan voeding, menselijke nabijheid en bevestiging van veiligheid nemen meestal pas na de eerste verjaardag af.
Het Zottenfeest is nog steeds aan de gang. Over de hele wereld lopen deze dagen mensen rond in uitdossingen waarvoor ze in de overige 51 weken van het jaar het predicaat ‘’abnormaal’’, ‘’belachelijk’’ of ‘’raar’’ zouden krijgen. Maar nu is het juist gewoon om er kleurrijk uitgedost bij te lopen en raar als je dat niet doet. Raar en gewoon zijn kennelijk niet heel erg standvastige begrippen. Gewoon is iets wat je vaak ziet, waar je aan gewend bent of wat sociaal acceptabel is. Het voldoet aan bepaalde normen voor bepaalde situaties in bepaalde sociale omstandigheden. Raar of vreemd en zelfs eng is alles wat daar buiten valt. Wat als normaal menselijk gedrag wordt gezien is sterk afhankelijk van tijd, plaats en cultuur of subcultuur. Het is niet aangeboren, maar al heel vroeg aangeleerd en daardoor zo diep in de persoonlijkheid verankerd, dat het aangeboren lijkt. Een pasgeboren baby heeft ook normaal gedrag en dat is wel aangeboren. Hij voldoet aan een andere norm voor gedrag dan de mensen om hem heen. Baby’s norm is die van de biologie. Hij verwacht ook normaal, biologisch normaal, gedrag van de mensen om hem heen. Maar hij komt wat hem betreft terecht in een eeuwigdurend zottenfeest. Als een Groninger die, zonder op de datum te letten afreist naar Den Bosch voor serieuze zaken en midden in de carnavals optocht terecht komt. Als het echt tegenzit trekken de Oeteldonkers hem aan zijn haren de stoet in en verwachten van hem dat-ie ook gaat lopen hossen en een feestneus opzet. De baby wordt geboren zonder te kunnen verwachten dat van hem wordt verwacht dat hij op vooraf bepaalde tijden een vooraf bepaalde hoeveelheid melk zal drinken en tussendoor alleen in een bedje op zijn rug zal liggen slapen. Terwijl de baby hier komt in de verwachting dat er serieus zaken gedaan zullen worden door hem en degene die hij al kende van binnenuit, met vaak kleine beetjes eten, soms eens wat meer of wat later na de vorige keer, met veelvuldige slaapjes tegen zijn oude bekende aan. Voor hem geen vreemde voorwerpen aan zijn gezicht, geen vreemde handen die hem heen en weer sjorren. Het gedrag van de baby is voor de omstanders net zo vreemd als de keurige Groningse heer in pak met aktetas is voor de Oeteldonkers te midden van hun praalwagens en kleurrijke uitdossingen. De Groningse heer kan er in het vervolg rekening mee houden dat hij die ene week in het jaar maar beter niet naar Den Bosch gaat, maar de baby komt wanneer hij komt en waar hij komt. De baby komt altijd als vreemdeling, waar en wanneer hij ook komt. Hij heeft nog geen referentiekaders om zijn gedrag en dat van zijn omgeving te plaatsen. Hij kan weinig anders dan zich gedragen volgens zijn eigen, ingeboren, biologische norm*) en er het beste van hopen. Zijn omgeving heeft al wel verschillende referentiekaders en kan zich voorstellen dat de norm in hun omgeving wel eens heel anders kan zijn dan die van een ander. Zij kunnen zich verplaatsen in de normen van een ander. Zij kunnen zich erop voorbereiden dat de verwachtingen omtrent normaal gedrag van de komende baby anders zijn dan die van henzelf. En zij kunnen hun gedrag daaraan aanpassen. Zij kunnen net doen alsof zijzelf ook nog voldoen aan die ingeboren menselijke biologische norm. Gewoon mens zijn.
*) Wat de baby verwacht op basis van de biologische norm en waarop hij dus zijn biologisch normale gedrag afstemt: ononderbroken menselijke nabijheid, bij voorkeur met lichamelijk contact; frequente, kleine voedingen; frequente korte slaapjes; een predominante verticale of semi-verticale, voorover liggende houding. Na verloop van tijd komt er meer variatie in interval en volume van zowel de voedingen als de slaapjes en met het ontwikkelen van de vaardigheden komt er een graduele fysieke verwijdering en een zelfstandig in stand gehouden verticale positie. De nachtelijke behoefte aan voeding, menselijke nabijheid en bevestiging van veiligheid nemen meestal pas na de eerste verjaardag af.