Foto: Melissa McCarthy als Molly en Kathy Mixon als Victoria in de TV serie over gewichtige mensen Mike&Molly
Het onderwerp ‘Zuigelingenvoeding en overgewicht/obesitas’ heb ik al eens eerder besproken*. Ik wilde dat eigenlijk niet al snel weer eens doen, tot er gisteren op Twitter een vraag langs rolde (die ik niet heb bewaard, nu niet meer terug kan vinden en dus ook niet kan quoten) over hóé dat dan werkt dat kinderen die borstvoeding krijgen tegen overgewicht worden beschermd. Ik vind dat een heel legitieme vraag. Heel veel onderzoeken gaan over wat er gebeurt in bepaalde groepen subjecten onder bepaalde condities als je 1 of 2 van die condities verandert. Of ze gaan over methodes om te meten wat er verandert of hoe je zou kunnen voorspellen wat er gaat gebeuren. Prospectief dubbel-blind gerandomiseerde onderzoeken (de veelgeprezen en tot gouden standaard/bijbel niveau verheven RCT’s in EBM**) verklaren vrijwel nooit het hoe van de uitkomsten. Waarom hebben kinderen die geen, weinig of kort borstvoeding krijgen meer kans om als ouder kind of volwassene te dik te worden? Is dat eigenlijk niet een veel interessante vraag dan de vraag of het zo is? Om een antwoord te kunnen geven op die vraag moet je dus aan het redeneren slaan. Om goed gefundeerd te kunnen redeneren moet je eerst alle relevante feiten op een rij krijgen. Want gezondheidspromotie is een multifactorieel gebeuren (Koot, 2012). Om dat te kunnen doen moet je eerst vaststellen wat dan relevante feiten zijn.
Allereerst zijn daar natuurlijk de verschillende soorten melk: de ene die specifiek is aangemeten voor de eigen soort en de andere die eerst is aangemeten voor een andere soort en waar vervolgens met beperkt succes is getracht om die enigszins aan te passen aan de eigen soort. De niet soort-eigen eiwitten hebben mogelijk een negatieve invloed op het functioneren van het metabolisme. Het eiwitgehalte in aangepaste melk is ook hoger. Niet zozeer in absolute waarden, maar wel in het soort eiwitten. In moedermelk is een flink deel van de eiwitten niet bedoeld als voedsel, maar als bescherming. Een hoge voedsel-eiwit inname als baby bevordert het obesitasproces. Ook de suikers zijn anders. In moedermelk zit lactose en koolhydraten met prebiotische functies. In kunstvoeding zitten andere suikers, waaronder geïsoleerde maissuikers waarvan steeds meer de desastreuze invloed op het groeiende menselijk lichaam bekend wordt. Een hoge suikerinname zwengelt de afgifte van insuline aan, wat zorgt voor meer vetafzetting en de aanleg van plaatsen voor vetafzetting later. Moedermelk bevat ook de, in aangepaste melk volledig ontbrekende, groeifactoren die differentiatie van vetcellen onderdrukken. Moedermelk bevat, in in de loop van een voeding veranderende hoeveelheden, hormonen en andere factoren die het verzadigingsmechanisme activeren.
Naast puur de soort melk is ook de toedieningswijze een factor. Een baby aan de borst is baas over de voeding. Hij bepaalt hoe hij drinkt, hoe veel en hoe lang. Bij voeden op verzoek bepaalt hij ook wanneer. Dit honoreert zijn honger- en verzadigingssysteem, waardoor overeten minder kans krijgt. Drinken aan de borst vergt werk en naarmate de voeding vordert, stroomt de melk minder makkelijk. Dat geeft de maag ruim te tijd om te voelen of verzadiging wordt bereikt en dit bericht naar de hersenen door te sturen. Het stillen van de honger en het verzadigen van de zuigbehoefte gaan op die manier min of meer gelijk op. Kinderen die de fles krijgen kunnen haast niet anders dan in snel tempo een grote hoeveelheid voeding wegwerken. Die fles is zo snel leeg dat de signalen van de maag dat het genoeg is de hersenen pas bereiken als de fles alweer lang en breed weg is. Doordat zijn zuigbehoefte hiermee nog lang niet is gestild vertoont hij eerder gedrag dat als ‘’hij heeft nog honger’’ kan worden geïnterpreteerd, waardoor meer voeding wordt gegeven. De baby zelf heeft weinig zeggenschap over hoeveel melk hij binnenkrijgt, meestal ook niet over wanneer hij eten krijgt en daarmee wordt zijn eigen honger- en verzadigingssysteem ontkend en na verloop van tijd mogelijk uitgeschakeld. Ook de over het algemeen grote hoeveelheid voeding per keer en de langere tussenpozen zijn een factor in obesitas risico, omdat ze een basis leggen voor een dikmakend voedingspatroon: supersizing.
Naast de soort melk en de toedieningsvorm zijn er nog de indirecte factoren: het ‘’soort’’ moeder dat kiest voor borstvoeding kan ook het ‘’soort’’ moeder zijn die na de borstvoeding eerder kiest voor gezonde leef- en eetgewoonten. Moeders die gewend zijn aan borstvoeding op verzoek zijn wellicht ook minder geneigd om van hun kinderen te verlangen dat zij bij vast voedsel altijd hun bordje leegeten, maar eerder dat zij ook hierbij vertrouwen op het honger- en verzadigingssysteem van het kind. Misschien zijn moeders die bewust kozen voor borstvoeding ook wel de moeders die bewust kiezen voor gezonde vervolgvoeding en liever groenten en fruit aanbieden dan het zoet en vet van snoep en snacks.
Tot slot is er nog de factor genetica. In de evolutie van de mens tot voor kort (het begin van het agrarische tijdperk) was het gunstig om goed te zijn in het opslaan van vetreserves voor magere tijden. Mensen die dat goed konden doorstonden hongersnoden en leefden lang genoeg om die gunstige genen door te geven en dominant te maken. In onze tijd en omgeving is er geen hongersnood meer spelen die eerder gunstige genen ons nu de zwartepiet toe.
Borstvoeding legt als factor bij overgewicht op korte en lange termijn flink gewicht in de schaal. Maar er zijn veel meer factoren die meespelen om borstvoeding als enige op te voeren.
*) Eerdere Eurolac Flitsen met het label obesitas
*) Eerdere Eurolac Flitsen met het label overgewicht
Bij veel van deze stukjes staan referenties naar onderzoeken over de risico’s van later overgewicht in relatie tot zuigelingenvoeding.
**) RCT in Eurolac Flitsen
**) EBM in Eurolac Flitsen
Jaap Koot: Ernie en het Evidence Beest. Skipr, 20 februari 2012
Het onderwerp ‘Zuigelingenvoeding en overgewicht/obesitas’ heb ik al eens eerder besproken*. Ik wilde dat eigenlijk niet al snel weer eens doen, tot er gisteren op Twitter een vraag langs rolde (die ik niet heb bewaard, nu niet meer terug kan vinden en dus ook niet kan quoten) over hóé dat dan werkt dat kinderen die borstvoeding krijgen tegen overgewicht worden beschermd. Ik vind dat een heel legitieme vraag. Heel veel onderzoeken gaan over wat er gebeurt in bepaalde groepen subjecten onder bepaalde condities als je 1 of 2 van die condities verandert. Of ze gaan over methodes om te meten wat er verandert of hoe je zou kunnen voorspellen wat er gaat gebeuren. Prospectief dubbel-blind gerandomiseerde onderzoeken (de veelgeprezen en tot gouden standaard/bijbel niveau verheven RCT’s in EBM**) verklaren vrijwel nooit het hoe van de uitkomsten. Waarom hebben kinderen die geen, weinig of kort borstvoeding krijgen meer kans om als ouder kind of volwassene te dik te worden? Is dat eigenlijk niet een veel interessante vraag dan de vraag of het zo is? Om een antwoord te kunnen geven op die vraag moet je dus aan het redeneren slaan. Om goed gefundeerd te kunnen redeneren moet je eerst alle relevante feiten op een rij krijgen. Want gezondheidspromotie is een multifactorieel gebeuren (Koot, 2012). Om dat te kunnen doen moet je eerst vaststellen wat dan relevante feiten zijn.
Allereerst zijn daar natuurlijk de verschillende soorten melk: de ene die specifiek is aangemeten voor de eigen soort en de andere die eerst is aangemeten voor een andere soort en waar vervolgens met beperkt succes is getracht om die enigszins aan te passen aan de eigen soort. De niet soort-eigen eiwitten hebben mogelijk een negatieve invloed op het functioneren van het metabolisme. Het eiwitgehalte in aangepaste melk is ook hoger. Niet zozeer in absolute waarden, maar wel in het soort eiwitten. In moedermelk is een flink deel van de eiwitten niet bedoeld als voedsel, maar als bescherming. Een hoge voedsel-eiwit inname als baby bevordert het obesitasproces. Ook de suikers zijn anders. In moedermelk zit lactose en koolhydraten met prebiotische functies. In kunstvoeding zitten andere suikers, waaronder geïsoleerde maissuikers waarvan steeds meer de desastreuze invloed op het groeiende menselijk lichaam bekend wordt. Een hoge suikerinname zwengelt de afgifte van insuline aan, wat zorgt voor meer vetafzetting en de aanleg van plaatsen voor vetafzetting later. Moedermelk bevat ook de, in aangepaste melk volledig ontbrekende, groeifactoren die differentiatie van vetcellen onderdrukken. Moedermelk bevat, in in de loop van een voeding veranderende hoeveelheden, hormonen en andere factoren die het verzadigingsmechanisme activeren.
Naast puur de soort melk is ook de toedieningswijze een factor. Een baby aan de borst is baas over de voeding. Hij bepaalt hoe hij drinkt, hoe veel en hoe lang. Bij voeden op verzoek bepaalt hij ook wanneer. Dit honoreert zijn honger- en verzadigingssysteem, waardoor overeten minder kans krijgt. Drinken aan de borst vergt werk en naarmate de voeding vordert, stroomt de melk minder makkelijk. Dat geeft de maag ruim te tijd om te voelen of verzadiging wordt bereikt en dit bericht naar de hersenen door te sturen. Het stillen van de honger en het verzadigen van de zuigbehoefte gaan op die manier min of meer gelijk op. Kinderen die de fles krijgen kunnen haast niet anders dan in snel tempo een grote hoeveelheid voeding wegwerken. Die fles is zo snel leeg dat de signalen van de maag dat het genoeg is de hersenen pas bereiken als de fles alweer lang en breed weg is. Doordat zijn zuigbehoefte hiermee nog lang niet is gestild vertoont hij eerder gedrag dat als ‘’hij heeft nog honger’’ kan worden geïnterpreteerd, waardoor meer voeding wordt gegeven. De baby zelf heeft weinig zeggenschap over hoeveel melk hij binnenkrijgt, meestal ook niet over wanneer hij eten krijgt en daarmee wordt zijn eigen honger- en verzadigingssysteem ontkend en na verloop van tijd mogelijk uitgeschakeld. Ook de over het algemeen grote hoeveelheid voeding per keer en de langere tussenpozen zijn een factor in obesitas risico, omdat ze een basis leggen voor een dikmakend voedingspatroon: supersizing.
Naast de soort melk en de toedieningsvorm zijn er nog de indirecte factoren: het ‘’soort’’ moeder dat kiest voor borstvoeding kan ook het ‘’soort’’ moeder zijn die na de borstvoeding eerder kiest voor gezonde leef- en eetgewoonten. Moeders die gewend zijn aan borstvoeding op verzoek zijn wellicht ook minder geneigd om van hun kinderen te verlangen dat zij bij vast voedsel altijd hun bordje leegeten, maar eerder dat zij ook hierbij vertrouwen op het honger- en verzadigingssysteem van het kind. Misschien zijn moeders die bewust kozen voor borstvoeding ook wel de moeders die bewust kiezen voor gezonde vervolgvoeding en liever groenten en fruit aanbieden dan het zoet en vet van snoep en snacks.
Tot slot is er nog de factor genetica. In de evolutie van de mens tot voor kort (het begin van het agrarische tijdperk) was het gunstig om goed te zijn in het opslaan van vetreserves voor magere tijden. Mensen die dat goed konden doorstonden hongersnoden en leefden lang genoeg om die gunstige genen door te geven en dominant te maken. In onze tijd en omgeving is er geen hongersnood meer spelen die eerder gunstige genen ons nu de zwartepiet toe.
Borstvoeding legt als factor bij overgewicht op korte en lange termijn flink gewicht in de schaal. Maar er zijn veel meer factoren die meespelen om borstvoeding als enige op te voeren.
*) Eerdere Eurolac Flitsen met het label obesitas
*) Eerdere Eurolac Flitsen met het label overgewicht
Bij veel van deze stukjes staan referenties naar onderzoeken over de risico’s van later overgewicht in relatie tot zuigelingenvoeding.
**) RCT in Eurolac Flitsen
**) EBM in Eurolac Flitsen
Jaap Koot: Ernie en het Evidence Beest. Skipr, 20 februari 2012