Katherine Heigl als Holly Berenson en Josh Duhamel als Eric Messer die in Life as We Know It moeten uitvinden hoe je een voedt en verzorgt.
Na ademhalen is eten en drinken de basis voor het bestaan, het kale overleven. Het is dan ook logisch dat ouders, zorgverleners en beleidsmakers zich daar makkelijk zorgen over maken. Eten wordt daarom omgeven met geboden en verboden, van zo-moet-het’s tot zo-mag-het-niet’s. Volgens beleidsmakers en zorgverleners is eten iets dat je zeker niet aan de individuele mens kunt overlaten, met name niet als het om het eten van kleine kinderen gaat. En dus zijn er boeken volgeschreven over hoe en wat en wanneer en waar en waarmee ouders hun kinderen van voedsel moeten voorzien vanaf het moment dat zij zijn geboren. Heel veel van die schema’s en adviezen zijn gebaseerd op traditie en bakerpraatjes en maar heel erg weinig op echte kennis of onderzoek. Nu is het ook wel erg moeilijk, zowel praktisch als ethisch, om gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken te doen naar het soort en de manier van het eten van zuigelingen. Maar dat is niet de enige manier om kennis te vergaren. Wanneer we ervan uitgaan dat dieren weten en doen wat goed is voor ze (en dat doen ze want soorten die dat niet doen sterven uit), kunnen we om te beginnen eens gaan kijken hoe dieren het doen. Wat als eerste opvalt is het immens grote verschil in samenstelling van de melk van de diverse zoogdieren en de zeer wijde range in manieren waarop zoogdieren voeden en verzorgen. En dan valt op dat de samenstelling van de melk en de manier van zogen en zorgen samenhangen. Natuurlijk is de samenstelling van de melk als eerste afgestemd op de behoeften van het jong voor groei en ontwikkeling. Een dolfijnenjong heeft heel andere behoeften dan een spitsmuisje, een olifantenkalf heel andere dan een vleermuis, een hertje heel andere dan een babychimpansee. Maar de samenstelling van de melk en de voedingsbehoeften geven ook richting aan de manier van zorgen. Zo is er een algemene tendens te zien naar melk die meer water en minder eiwitten bevat naarmate het jong dichter bij zijn moeder blijft en vaker gevoed wordt. De zoogdieren die het meest op de mens lijken, de chimpansee en de gorilla bijvoorbeeld, dragen hun jong constant met zich mee en voeden zeer frequent, waarbij het jong een actieve partner is die zelf aangeeft voeding nodig te hebben en naar de borst kruipt. Deze manier van voeden en zorgen blijft vrijwel hetzelfde zolang het jong uitsluitend of vrijwel uitsluitend moedermelk krijgt. De manier van groeien en ontwikkelen van baby’s en de samenstelling van de melk van mensenmoeders lijken sterk op die van hun naaste verwanten in de primatenwereld. We mogen er op biologische gronden dus van uit gaan dat ook mensenkinderen worden geboren met de vaardigheden en instincten om hun eigen eten te vinden en te weten wanneer en hoe veel eten ze nodig hebben. Voorwaarde daarvoor is wel dat baby’s zo dicht bij de bron van hun eten zijn dat ze hun vaardigheden ook kunnen inzetten.
Verder kijkend naar andere zoogdieren zien we een andere tendens. Ongeveer rond de gemiddelde tijd dat de eerste melktanden gaan doorkomen beginnen veel zoogdierjongen mee te proeven van het dagelijks menu van de grotere jongen en volwassenen van hun soort. Ze imiteren daarbij het eetgedrag van de anderen in hun groep. Bij veel soorten is het zo dat deze gecombineerde voeding doorgaat tot het begin van de tandenwisseling, waarbij in de loop van die periode het zwaartepunt verschuift van voornamelijk melkvoeding, via van beide evenveel, naar voornamelijk vast voedsel. Er zijn opvallend weinig zoogdieren die het vaste voedsel van hun jongen eerst tot pap koken of pureren om de overgang van melkvoeding naar vast voedsel te maken*. Bij het overgrote deel van de soorten is het begin van het eten van vast voedsel een gewennings- en leerperiode. We mogen ervan uitgaan dat dezelfde mechanismen ook voor mensenkindjes kunnen gelden. Kindjes beginnen dus ergens rond de tijd dat de melktanden gaan komen met mee-eten van het volwassen menu en drinken daarnaast vooralsnog veel en vaak bij moeder. Naarmate het eten, kauwen en verwerken van vast voedsel beter lukt zal minder melk als voeding nodig zijn. Maar we zien chimpanseepeuters ook nog teruggaan naar moeder om even energie op te doen voor het spel of veiligheid te zoeken als de wereld even te overweldigend wordt. Dan is even drinken bij moeder niet zozeer voor de voeding als wel voor de troost en zekerheid. Mensenmoeders die vanaf het begin hun kind op verzoek hebben gevoed merken dit gedrag ook bij hun peuters en kleuters. Veel mensen zijn bang dat dat voor verwende kindjes zorgt en zelfs een basis kan leggen voor emo-eten en troost-eten. Dit is een onnodige angst. Het borstdrinken heeft op die momenten namelijk niets met eten te maken, maar heel erg met de relatie tussen moeder en kind, overdracht van liefde en het leggen van een stevige fundering voor de ontwikkeling van een zelfverzekerd en zelfstandig mens. En hoe kun je daarmee nu een kind verwennen? Daarvan kun je nooit te veel krijgen en nooit op verkeerde momenten.
*Bij sommige soorten wordt vast voedsel wel tijdelijk voorgekauwd of deels voorverteerd voor het aan de jongen wordt aangeboden.
Na ademhalen is eten en drinken de basis voor het bestaan, het kale overleven. Het is dan ook logisch dat ouders, zorgverleners en beleidsmakers zich daar makkelijk zorgen over maken. Eten wordt daarom omgeven met geboden en verboden, van zo-moet-het’s tot zo-mag-het-niet’s. Volgens beleidsmakers en zorgverleners is eten iets dat je zeker niet aan de individuele mens kunt overlaten, met name niet als het om het eten van kleine kinderen gaat. En dus zijn er boeken volgeschreven over hoe en wat en wanneer en waar en waarmee ouders hun kinderen van voedsel moeten voorzien vanaf het moment dat zij zijn geboren. Heel veel van die schema’s en adviezen zijn gebaseerd op traditie en bakerpraatjes en maar heel erg weinig op echte kennis of onderzoek. Nu is het ook wel erg moeilijk, zowel praktisch als ethisch, om gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken te doen naar het soort en de manier van het eten van zuigelingen. Maar dat is niet de enige manier om kennis te vergaren. Wanneer we ervan uitgaan dat dieren weten en doen wat goed is voor ze (en dat doen ze want soorten die dat niet doen sterven uit), kunnen we om te beginnen eens gaan kijken hoe dieren het doen. Wat als eerste opvalt is het immens grote verschil in samenstelling van de melk van de diverse zoogdieren en de zeer wijde range in manieren waarop zoogdieren voeden en verzorgen. En dan valt op dat de samenstelling van de melk en de manier van zogen en zorgen samenhangen. Natuurlijk is de samenstelling van de melk als eerste afgestemd op de behoeften van het jong voor groei en ontwikkeling. Een dolfijnenjong heeft heel andere behoeften dan een spitsmuisje, een olifantenkalf heel andere dan een vleermuis, een hertje heel andere dan een babychimpansee. Maar de samenstelling van de melk en de voedingsbehoeften geven ook richting aan de manier van zorgen. Zo is er een algemene tendens te zien naar melk die meer water en minder eiwitten bevat naarmate het jong dichter bij zijn moeder blijft en vaker gevoed wordt. De zoogdieren die het meest op de mens lijken, de chimpansee en de gorilla bijvoorbeeld, dragen hun jong constant met zich mee en voeden zeer frequent, waarbij het jong een actieve partner is die zelf aangeeft voeding nodig te hebben en naar de borst kruipt. Deze manier van voeden en zorgen blijft vrijwel hetzelfde zolang het jong uitsluitend of vrijwel uitsluitend moedermelk krijgt. De manier van groeien en ontwikkelen van baby’s en de samenstelling van de melk van mensenmoeders lijken sterk op die van hun naaste verwanten in de primatenwereld. We mogen er op biologische gronden dus van uit gaan dat ook mensenkinderen worden geboren met de vaardigheden en instincten om hun eigen eten te vinden en te weten wanneer en hoe veel eten ze nodig hebben. Voorwaarde daarvoor is wel dat baby’s zo dicht bij de bron van hun eten zijn dat ze hun vaardigheden ook kunnen inzetten.
Verder kijkend naar andere zoogdieren zien we een andere tendens. Ongeveer rond de gemiddelde tijd dat de eerste melktanden gaan doorkomen beginnen veel zoogdierjongen mee te proeven van het dagelijks menu van de grotere jongen en volwassenen van hun soort. Ze imiteren daarbij het eetgedrag van de anderen in hun groep. Bij veel soorten is het zo dat deze gecombineerde voeding doorgaat tot het begin van de tandenwisseling, waarbij in de loop van die periode het zwaartepunt verschuift van voornamelijk melkvoeding, via van beide evenveel, naar voornamelijk vast voedsel. Er zijn opvallend weinig zoogdieren die het vaste voedsel van hun jongen eerst tot pap koken of pureren om de overgang van melkvoeding naar vast voedsel te maken*. Bij het overgrote deel van de soorten is het begin van het eten van vast voedsel een gewennings- en leerperiode. We mogen ervan uitgaan dat dezelfde mechanismen ook voor mensenkindjes kunnen gelden. Kindjes beginnen dus ergens rond de tijd dat de melktanden gaan komen met mee-eten van het volwassen menu en drinken daarnaast vooralsnog veel en vaak bij moeder. Naarmate het eten, kauwen en verwerken van vast voedsel beter lukt zal minder melk als voeding nodig zijn. Maar we zien chimpanseepeuters ook nog teruggaan naar moeder om even energie op te doen voor het spel of veiligheid te zoeken als de wereld even te overweldigend wordt. Dan is even drinken bij moeder niet zozeer voor de voeding als wel voor de troost en zekerheid. Mensenmoeders die vanaf het begin hun kind op verzoek hebben gevoed merken dit gedrag ook bij hun peuters en kleuters. Veel mensen zijn bang dat dat voor verwende kindjes zorgt en zelfs een basis kan leggen voor emo-eten en troost-eten. Dit is een onnodige angst. Het borstdrinken heeft op die momenten namelijk niets met eten te maken, maar heel erg met de relatie tussen moeder en kind, overdracht van liefde en het leggen van een stevige fundering voor de ontwikkeling van een zelfverzekerd en zelfstandig mens. En hoe kun je daarmee nu een kind verwennen? Daarvan kun je nooit te veel krijgen en nooit op verkeerde momenten.
*Bij sommige soorten wordt vast voedsel wel tijdelijk voorgekauwd of deels voorverteerd voor het aan de jongen wordt aangeboden.