Foto: Auteur als lactatiekundige tijdens de draagworkshop bij Moedermeknetwerk
Lacta-hóézegtu? Dat is, in enkele variaties, de reactie die ik negen van de tien keer krijg als ik mensen vertel wat mijn beroep is. Het beroep is nog jong. Wereldwijd sinds ongeveer halverwege de jaren ’80 van de vorige eeuw en in Nederland sinds 1992, toen de eerste groep van twaalf pioniers afstudeerde. We hadden zelf docenten geregeld en deden examen in het Engels. Alle leerboeken waren ook in het Engels en een deel van de docenten sprak ook geen Nederlands, dus dat was niet echt een probleem. Na een flink aantal jaren als freelancer naast ander werk begon ik dan in 2008 eindelijk echt als fulltime zelfstandig ondernemer met als bedrijfsnaam Eurolac Lactatiekunde. De naam Eurolac had al enige bekendheid. Het was de naam van een samenwerkingsverband waarin ik met nog een Nederlandse en een Duitse collega in de Zuidlimburgs-Duitse grensstreek projectmatig werkte. De andere twee gingen hun weg na beëindiging van de samenwerking en ik bleef de naam gebruiken als zelfstandig, freelance lactatiekundige. En de rest is, zo zegt het spreekwoord, geschiedenis.
In het begin leek mijn werk als lactatiekundige met moeders en baby’s nog erg op hoe ik deed als vrijwilliger van La Leche League. Het veranderen van een peer-counselor houding naar een professionele houding en relatie vergde veel tijd en gewenning, het vergt vooral een andere mindset. Nu heb ik daar een redelijke routine in gevonden, hoewel het werken met moeders en kinderen nooit een routine kan zijn. Elke moeder, elk kind, elk koppel is anders en elk probleem is anders. Hoewel ik inmiddels een praktijkruimte heb, waar ik cliënten kan ontvangen, geef ik er de voorkeur aan bij de moeder thuis te komen. Zij is daar meer op haar gemak, ze hoeft niet te reizen met haar frummeltje en ik ben er te gast, dus ik moet me aanpassen. Zo’n huisbezoek verloopt ongeveer als volgt.
Ik neem mijn tas mee met daarin wat hulpmiddelen die ik mogelijk nodig heb, het dossier voor zover al aangemaakt, met extra papier en een schrijvende pen. Veder een verlichte loep en een penlight om extra goed borsten en babymondjes te kunnen bekijken en onderzoeken. Een stethoscoop om eventueel het slikken te kunnen beluisteren. Alcohol om mijn handen te desinfecteren, mondmaskertjes om overdracht van virussen en bacteriën te voorkomen als ik mogelijk iets onder de leden heb en vingercondoompjes voor als ik in het mondje van de baby moet onderzoeken. Ik gebruik die liever niet, omdat de smaak sommige kindjes afschrikt, maar alcohol is ook niet ideaal. Als ik alleen alcohol gebruik sta ik altijd even met mijn handen te wapperen om de alcohol en zijn smaak en geur zo veel mogelijk te laten verdwijnen. Geplastificeerde groeikaarten en uitwisbare stiften om de groei te plotten. Dan een assortiment spuitjes, sondes, tepelhoedjes, gehoekte kolfschilden, spatel, tonglifter, die meestal in dezelfde ongebruikte staat weerom komen.
Bij het gezin aangekomen (als het kindje nog jong is, is het vaak eenvoudig het juiste huis te vinden, door de grote geboorte aankondigingen in de tuin of achter het raam), was ik eerst even mijn handen, ook al heb ik dat thuis voor ik weg ging ook al uitgebreid gedaan. Als er een kindje rondloopt in huis begroet ik haar of hem als eerste en maak een praatje. Oudere kindjes worden wel eens vergeten in de drukte rondom een baby. Dan ga ik samen met de moeder zitten voor een goed gesprek. Alleen als de baby al wakker is en klaar om te drinken gaan we eerst naar het voeden kijken. Als de baby slaapt beginnen we met het gesprek. Ik laat eerst moeder haar eigen verhaal doen. Dan, op geleide van wat zij vertelt, ga ik verder vragen om een zo breed en diep mogelijk beeld van de situatie te krijgen. Daar kan ook de zwangerschap en baring bij horen, maar dat hoeft niet. Door gericht te vragen en door te vragen contoleer ik mezelf of ik op het goede spoor zit. Dit kan ook het moment zijn om de borsten te onderzoeken.
Dan wordt baby zoetjesaan wakker of roert zich wat en is het tijd voor babyonderzoek en kijken hoe het voeden verloopt. Ik heb altijd graag even de baby in mijn handen om te voelen hoe hij zijn spieren gebruikt en om te zoeken of er sprake is van asymmetrie in zijn houding of groei. Tegelijk controleer ik wat reflexen en kijk in het mondje. Dat kan nog een hele klus zijn om een baby in zijn mond te kijken zonder hem helemaal overstuur te maken. Ik probeer het onderzoeken zo dicht mogelijk bij moeder te doen, sommige dingen terwijl zij hem vasthoudt, en ik vertel de baby en moeder de hele tijd wat ik doe, waarom en wat ik zie. Voor ik daadwerkelijk het mondje inga, als dat al nodig is, vraag ik eerst moeder en baby om toestemming. De baby vraag ik dat door zijn mondje te prikkelen zoals moeder dat met de tepel doet als zij gaat aanleggen. Als de baby zijn mondje niet vrijwillig opent, zie ik dat als een symptoom en ga hem niet dwingen te openen. Naar mijn mening is dat invasief en potentieel traumatiserend.
Na het luisteren naar moeders verhaal, het onderzoeken van borsten en baby en het observeren van het voeden, heb ik meestal een redelijk beeld van wat er aan de hand is of kan zijn. Ik bespreek dat met moeder en overloop de mogelijkheden om ermee te gaan werken. Ik geef uitleg bij de verschillende opties, hoe ze werken en wat eventuele voor- en nadelen zijn. Dan stel ik samen met moeder een plan op waarmee zij kan werken en we oefenen zo mogelijk wat. Na het controleren of er nog niet gestelde vragen zijn en het plannen van de follow –up vertrek ik dan weer. Thuis ben ik nog bijna evenveel tijd bezig om het geheel in het dossier te vangen, want al dat papier heb ik grotendeels niet gebruikt.