Foto: Veldbouquet, Piet van Wijngaerdt. Andere bloemen, maar hetzelfde idee en dezelfde kleuren als mijn boeketje-in-een-mosterdglas voor de buurvrouw.
We gingen op de koffie bij de buurvrouw. We wonen hier nu ruim een jaar en het was er nog niet van gekomen. Ik nam een bosje bloemen uit de tuin mee. Pioenklaproos, roos, kamille, vrouwenmantel, blauwpaarse lelietjes. Zorgvuldig gecontroleerd op luis en alvast in een klein vaasje met water gezet. Ik vind het zelf altijd zo lastig, zo’n prachtig, groot boeket waarvoor je dan eerst een vaas moet gaan zoeken, steeltjes schuin afsnijden, water in de vaas, bloemen schikken. Dat verdient aandacht, maar je wilt je visite ook aandacht geven. Vandaar het kleine bosje kant en klaar in een vaasje. Vorige week zat er nog mosterd in het vaasje en waren de bloemen nog maar een aanduiding van knopjes.
Uiteraard kwam het gesprek op onze beroepen en dus op borstvoeding. Buurvrouw, die haar kinderen een jaar of tien voor mij kreeg, had ook borstvoeding gegeven, maar begeleiding was er toen niet. Het duurde een ruime maand voor haar kind het geboortegewicht weer was gepasseerd, maar niemand die een zinnig advies had om de borstvoeding beter te laten slagen. Ze was blij dat er voor de huidige generatie moeders wel voldoende zorg rond borstvoeding is.
Er is inmiddels voor moeders en baby’s meer begeleiding beschikbaar om met de borstvoeding te helpen. En er is ook meer goede begeleiding beschikbaar. En meer moeders geven meer baby’s langer en naar genoegen borstvoeding. Nog steeds niet allemaal. Zelfs nog steeds niet alle moeders die dat zouden willen. Het aantal vrouwen dat al voor de bevalling positief aangeeft niet te kiezen voor borstvoeding is vrij laag, mogelijk tussen 10 en 20% in Nederland (en dat kan nog een te hoge inschatting zijn). Van alle in 2010 in Zeeland geboren kinderen kreeg 75% vanaf de geboorte enkel borstvoeding (TNO, 2011). Waarschijnlijk mag Zeeland als representatief voor heel Nederland worden gezien. Na de eerste weken daalt het aantal kinderen dat borstvoeding krijgt scherp naar 46% exclusief en nog 8% met kunstvoeding erbij. Na twee maanden is het percentage kinderen dat uitsluitend kunstvoeding krijgt meer dan 50. Het aantal kinderen dat de aanbevolen zes maanden exclusief borstvoeding krijgt is een trieste 18%.
Wat zeggen die cijfers, behalve dan dat er veel meer kinderen niet krijgen wat ze hadden moeten krijgen als het voornemen van hun moeder had kunnen worden opgevolgd? Minstens vier-vijfde van de zwangeren wil borstvoeding geven, minder dan één-vijfde doet dat ook daadwerkelijk de volle zes maanden. Waar en waarom gaat dat mis? Zou de begeleiding dan toch nog niet echt goed zijn? Zijn de moeders watjes? Ter vergelijking: in Scandinavische landen begint meer dan 95% van de moeders met borstvoeding geven en ongeveer 80% van de kinderen krijgt de volle eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding. Zijn die Scandinavische moeder gewoon Vinkingvrouwen, bad-ass-borstvoeders? Of zou de begeleiding er beter zijn?
Naast andere factoren, zoals een veel beter moederschapsverlof, ouderschapsverlof en minder voet aan de grond voor een kunstvoeding lobby bij de overheid, speelt die begeleiding inderdaad een grote rol. Men gaat er daar in principe vanuit dat elke vrouw, die moeder wordt, borstvoeding gaat geven. De hele routine rondom de baring is daarop ingesteld. Natuurlijk mogen vrouwen daar ook kiezen om geen borstvoeding te geven, maar dat moeten zij dan wel zelf duidelijk aangeven. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat de zorgverleners rondom moeder en kind wat beter opgeleid zijn op het punt van begeleiding bij borstvoeding. Het langere verlof speelt natuurlijk wel een rol bij het makkelijker halen van zes maanden borstvoeding, maar het is geen verklaring voor de grote terugval in de eerste twee maanden in Nederland. Het verlof duurt hier immers minstens 10 weken. Meer dan de helft van de Nederlandse baby’s krijgt al ruim voor die tijd enkel kunstvoeding.
Buurvrouw heeft gelijk: de begeleiding is nu veel beter dan toen zij haar kinderen borstvoeding gaf. Ook een stuk beter dan toen ik de mijne voedde. Maar het kan nog steeds een heel stuk beter. Misschien zouden we eens moeten beginnen met leerling zorgverleners goede, basale educatie bieden over de biologie van de lactatie (misschien eens met een uitstapje naar het verschijnsel zoogdier). Hoe werkt dat nu eigenlijk, hoe zit een baby in elkaar, wat zijn de basale fysieke en psychologische behoeften van een baby. En dan over hoe je nu het meest effectief een moeder en haar baby begeleidt in het beginnen met en onderhouden van de borstvoeding. En minder over waarom borstvoeding moet of niet. Dat weten we al. De overgrote meerderheid van de moeders wil al om te beginnen borstvoeding geven. Zorgverleners moeten weten hoe ze dat voornemen in de praktijk ten uitvoer kunnen brengen. Zo simpel als een veldboeketje in een mosterdglas.
C.I. Lanting en A. Rijpstra: Peiling Melkvoeding van Zuigelingen in 2010. TNO-rapport TNO/CH 2011.017. TNO 2011.
Klik op de labels hieronder om meer over deze onderwerpen te lezen.