Foto: Terence Hill als Don Matteo, een ''monnik'' met een heel andere kap in de gelijknamige serie
Duizenden en duizenden jaren was opvoeden iets wat ouders gewoon erbij deden. Het was voor het grootste deel cultureel bepaald en de opvoeding werd niet door ouders alleen, maar door een groot deel van de samenleving gedaan. Niet dat het altijd ideaal was en er werd zeker niet erg veel nagedacht over de teerheid van de kinderziel. Of over het doel van opvoeding. Doel? Hoezo doel? Het kind moest liefst gezond de volwassenheid bereiken en een bruikbaar lid van de samenleving worden. In veel culturen en tijden was en is het daarbij van groot belang dat het opgroeiende kind vooral zijn plaats in de wereld en de maatschappij leerde kennen en aanvaarden. En of het kind daar zelf nu zo veel gelukkiger van werd – tja, dat was een leuke bonus, maar geen voorwaarde.
In onze tijd is opvoeding iets waar wel veel over wordt nagedacht. Door de ouders, maar ook door zorgverleners en overheden. Opvoeden heeft een doel en een methode. Alleen welk doel en welke methode, daarover heerst alom grote onenigheid. De leer van het opvoeden, pedagogiek, is als wetenschap nog niet erg oud, jonger nog dan de psychologie. En net als psychologie is het een wetenschap waarbij dingen meestal moeilijk volgens de dominante wetenschappelijke methode kunnen worden onderzocht. Medicijnen kun je gerandomiseerd en dubbelblind testen, menselijk gedrag nauwelijks. Gelukkig heeft de psychologie tegenwoordig de beschikking over steeds geavanceerdere methodes voor ‘’meetbaar’’ en zichtbaar hersenonderzoek. Het effect van gedragingen en stimuli op de hersenfunctie kan tegenwoordig zichtbaar worden gemaakt en gemeten. De pedagogiek kan van dit soort uitvindingen en onderzoeksresultaten gebruik maken.
Op een veel grovere manier was het al eerder mogelijk die invloed van opvoedingsmethodes op de hersenontwikkeling te meten. Kinderen die vanaf de babydagen werden verzorgd (of wat daarvoor doorging) in de beruchte Roemeense weeshuizen bleken als kleuter veel kleinere herseninhoud te hebben dan kinderen die in een normale omgeving opgroeiden. De hersengroei van de weeskinderen bleek na een paar jaar volkomen te zijn gestagneerd, maar de reptielen hersenen (waar de meest primitieve overlevingsinstincten zetelen) bleken over-ontwikkeld te zijn. Deze kinderen konden nauwelijks op een menselijk niveau functioneren en vertoonden zeer ernstige psychische stoornissen. Deze kinderen hadden schrale, maar toereikende voeding gehad, waren gekleed en min of meer lichamelijk verzorgd, maar hadden nooit andere aanraking en menselijk aandacht gehad. Met andere woorden, ze waren volledig psycho-emotioneel verwaarloosd.
Met de meer verfijnde methodes, waarmee hersenen in kaart kunnen worden gebracht en de functie tijdens de opname kan worden bekeken, is het mogelijk veel subtielere effecten te zien van de ervaringen van een kind. Dit soort waarnemingen kan worden aangevuld met registratie van hormoonafscheiding en –niveaus in bijvoorbeeld bloed en speeksel. Uit al dit soort onderzoeken blijkt overduidelijk dat elke vorm van negeren (dus ook wanneer het veel minder extreem is dan de verwaarlozing bij de eerder genoemde weeskinderen) schadelijke effecten heeft op de hersenfunctie en ontwikkeling en op de niveaus van stresshormonen direct na en soms uren tot dagen na de blootstelling aan bepaald gedrag of stimuli. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat een baby die alleen gelaten wordt, zonder dat op zijn huilen wordt gereageerd verhoogde stresshormoon afscheidingen heeft. Na verloop van tijd zal het huilen stoppen en het kind kan zich normaal lijken te gedragen. Zijn stresshormonen blijven echter onverminderd hoog. Het kind vertoont dus ‘’gewenst gedrag’’ (het stopt met huilen), maar dat levert net zoveel stress op als het huilen zelf. Andere onderzoeken toonden aan dat mensen die als baby veelvuldig en/of langdurig aan stress hebben blootgestaan minder stressbestendig zijn, niet goed met stress kunnen omgaan.
Opvoedmethodes die werken met behaviouristische (gedragsaanpassende) methodes, houden zich niet bezig met wat er in de hersenen van het kind gebeurt, maar achten de interventie succesvol als het gewenste gedrag wordt vertoond en het ongewenste nagelaten. Methodes die hiermee werken zijn bijvoorbeeld RVP (Regelmaat Voorspelbaarheid Prikkelreductie), Triple P (Positief Pedagogisch Programma, positief opvoeden), slaaptrainingen en gecontroleerd huilen. Dit zijn potentieel gevaarlijke methodes. Daarnaast heeft oud en nieuw onderzoek volgens diverse methoden inmiddels aangetoond dat belonen en straffen geen effectieve manieren zijn om tot werkelijke, intrinsieke gedragsverandering te komen. Het complimenteren van gewenst gedrag (wat bijvoorbeeld Triple P sterk voorstaat) leert kinderen dat bepaald gedrag beloond wordt en dus dat er van je wordt gehouden wanneer je bepaald gedrag vertoont. Het lijkt eigenlijk meer op africhten dan op opvoeden.
Wat kinderen voor een goede en evenwichtige hersenontwikkeling nodig hebben is liefde. Heel veel liefde. En responsieve opvoeding. Responsiviteit is per definitie geen methode. Responsiviteit verlangt individualiteit en empathie. Responsief ouderschap kan erin resulteren dat verschillende kinderen in een gezin verschillend worden opgevoed, omdat van elk kind de individuele behoeften anders zijn. Gelijke monniken, gelijke kappen; maar de monniken zijn niet gelijk en dus de kappen ook niet.
Behaviouristische opvoedmethodes kunnen in bepaalde gevallen wel worden gebruikt als interventie onder begeleiding voor ouders die problemen hebben met responsief ouderschap. Als het een keuze is tussen verwaarlozing, mishandeling of misbruik enerzijds of behaviouristische opvoedingstechnieken anderzijds, ja doe dan die laatste maar. Bij wijze van damage control, om erger te voorkomen. Niet omdat het zulke geweldige methodes zijn voor algemeen gebruik.
Eurolac Flits! met label responsief ouderschap, huilen, stress.