Foto: Ben Whishaw als Jean-Baptiste Grenouille, een parfummaker zo bezeten van zijn zoektocht naar de ultieme geur dat hij ervoor moordt, in Perfume
Discriminatie is een gegeven. Ook mensen met de beste bedoelingen discrimineren. Letterlijk betekent discrimineren namelijk onderscheid maken; de negatieve bijbetekenis komt pas wanneer aan een onderscheid tussen mensen een waardeoordeel wordt gehecht en een daarbij horende andere behandeling. Toen ik mijn opleiding tot kleuterleidster volgde leerden wij over auditieve en visuele discriminatie en welke spelletjes wij kleuters konden laten doen om verschillen te leren horen en zien. Wij wilden bewust kinderen leren discrimineren dus. Want discrimineren is goed. Je kunt de wereld om je heen niet ordenen als je geen onderscheid kunt maken tussen alle stukjes informatie die via al je zintuigen binnen komen. Een deel van leren discrimineren is leren schiften tussen belangrijk en onbelangrijk. Onbelangrijke dingen registreer je op onbewust niveau en stop je weg in het eindeloze ladenkabinet in je hersenen. Belangrijke zaken neem je bewust waar, bekijk je van alle kanten en die plaats je in een vitrinekast, zodat ze altijd dicht bij de hand zijn. Pasgeboren kinderen kunnen gelukkig ook al discrimineren. Ze kunnen al in de eerste 24 uur van hun leven onderscheid maken tussen hun eigen moeder en een andere vrouw. Vooral haar geur, de geur van haar melk en haar stem zijn punten waarop een kind zijn eigen moeder herkent. Het is niet verwonderlijk dat dit de aspecten zijn die hij herkent. Moeders stem kende hij al voor hij geboren werd. Ze klonk toen wel iets anders, maar de kenmerken zijn hetzelfde. En de geur van moeder en melk is de geur die hij letterlijk in zijn neus had vanaf het moment dat in de baarmoeder zijn reukzin actief werd. Het herkennen van zijn moeder is letterlijk van levensbelang voor een pasgeboren kind en alle jongen van zoogdieren worden met dat vermogen geboren. Want weten wie en waar je moeder is is zorgen voor voedsel en veiligheid. Dieronderzoek heeft aangetoond dat zoogdierjongen ook andere lacterende vrouwtjes herkennen. Kennelijk voorziet het ontwerp in een achterdeur voor wanneer de moeder wegvalt. Melk van een andere moeder van je eigen soort is preferabel boven helemaal geen melk en ook boven melk van een andere diersoort. Zelfs een pasgeboren ezelsveulen weet dat; vreemd eigenlijk dat mensen zo’n moeite met dat concept kunnen hebben. Pasgeboren kindjes hebben er geen problemen mee in elk geval. Ze hebben ook geen problemen met lichaamsgeurtjes. Voor hen is alles nog nieuw en moeder ruikt nu eenmaal het beste van alles en iedereen. Hoewel het reukvermogen het best ontwikkelde zintuig is (samen met de tastzin, die ook nodig is voor het vinden en verzekeren van voedsel en veiligheid) raken de meeste mensen die gevoeligheid gaandeweg kwijt. Daarnaast verandert ook wat we lekker vinden ruiken en wat we vinden stinken. Dit is voor een flink deel ook cultureel bepaald. Voor een pasgeboren kind kan onze hang naar extra geurtjes verwarrend zijn. Zijn discriminatie is nog niet zo ver ontwikkeld dat hij belangrijk van onbelangrijk kan scheiden, maar bekend en onbekend is wel duidelijk. Baby’s houden niet van veranderingen in het vertrouwde en daarom kunnen ze erg verward raken wanneer moeder ineens anders ruikt. Parfum en deodorant hoeven van de baby niet zo nodig, moeder au naturel inclusief zweet en andere lichaamsgeuren, zijn vertrouwd en herkenbaar. Soms kunnen baby’s door plotselinge veranderingen in de lichaamsgeur van de moeder, vooral als dat rond en aan de borst is, of wanneer haar melk plotseling anders ruikt of smaakt, de borst weigeren. Zijn vermogen tot discrimineren vertelt hem dat er iets niet goed is en hij wijst het vreemde af. Want vreemd is eng en potentieel gevaarlijk.
Discriminatie is een gegeven. Ook mensen met de beste bedoelingen discrimineren. Letterlijk betekent discrimineren namelijk onderscheid maken; de negatieve bijbetekenis komt pas wanneer aan een onderscheid tussen mensen een waardeoordeel wordt gehecht en een daarbij horende andere behandeling. Toen ik mijn opleiding tot kleuterleidster volgde leerden wij over auditieve en visuele discriminatie en welke spelletjes wij kleuters konden laten doen om verschillen te leren horen en zien. Wij wilden bewust kinderen leren discrimineren dus. Want discrimineren is goed. Je kunt de wereld om je heen niet ordenen als je geen onderscheid kunt maken tussen alle stukjes informatie die via al je zintuigen binnen komen. Een deel van leren discrimineren is leren schiften tussen belangrijk en onbelangrijk. Onbelangrijke dingen registreer je op onbewust niveau en stop je weg in het eindeloze ladenkabinet in je hersenen. Belangrijke zaken neem je bewust waar, bekijk je van alle kanten en die plaats je in een vitrinekast, zodat ze altijd dicht bij de hand zijn. Pasgeboren kinderen kunnen gelukkig ook al discrimineren. Ze kunnen al in de eerste 24 uur van hun leven onderscheid maken tussen hun eigen moeder en een andere vrouw. Vooral haar geur, de geur van haar melk en haar stem zijn punten waarop een kind zijn eigen moeder herkent. Het is niet verwonderlijk dat dit de aspecten zijn die hij herkent. Moeders stem kende hij al voor hij geboren werd. Ze klonk toen wel iets anders, maar de kenmerken zijn hetzelfde. En de geur van moeder en melk is de geur die hij letterlijk in zijn neus had vanaf het moment dat in de baarmoeder zijn reukzin actief werd. Het herkennen van zijn moeder is letterlijk van levensbelang voor een pasgeboren kind en alle jongen van zoogdieren worden met dat vermogen geboren. Want weten wie en waar je moeder is is zorgen voor voedsel en veiligheid. Dieronderzoek heeft aangetoond dat zoogdierjongen ook andere lacterende vrouwtjes herkennen. Kennelijk voorziet het ontwerp in een achterdeur voor wanneer de moeder wegvalt. Melk van een andere moeder van je eigen soort is preferabel boven helemaal geen melk en ook boven melk van een andere diersoort. Zelfs een pasgeboren ezelsveulen weet dat; vreemd eigenlijk dat mensen zo’n moeite met dat concept kunnen hebben. Pasgeboren kindjes hebben er geen problemen mee in elk geval. Ze hebben ook geen problemen met lichaamsgeurtjes. Voor hen is alles nog nieuw en moeder ruikt nu eenmaal het beste van alles en iedereen. Hoewel het reukvermogen het best ontwikkelde zintuig is (samen met de tastzin, die ook nodig is voor het vinden en verzekeren van voedsel en veiligheid) raken de meeste mensen die gevoeligheid gaandeweg kwijt. Daarnaast verandert ook wat we lekker vinden ruiken en wat we vinden stinken. Dit is voor een flink deel ook cultureel bepaald. Voor een pasgeboren kind kan onze hang naar extra geurtjes verwarrend zijn. Zijn discriminatie is nog niet zo ver ontwikkeld dat hij belangrijk van onbelangrijk kan scheiden, maar bekend en onbekend is wel duidelijk. Baby’s houden niet van veranderingen in het vertrouwde en daarom kunnen ze erg verward raken wanneer moeder ineens anders ruikt. Parfum en deodorant hoeven van de baby niet zo nodig, moeder au naturel inclusief zweet en andere lichaamsgeuren, zijn vertrouwd en herkenbaar. Soms kunnen baby’s door plotselinge veranderingen in de lichaamsgeur van de moeder, vooral als dat rond en aan de borst is, of wanneer haar melk plotseling anders ruikt of smaakt, de borst weigeren. Zijn vermogen tot discrimineren vertelt hem dat er iets niet goed is en hij wijst het vreemde af. Want vreemd is eng en potentieel gevaarlijk.
Todrank J, Heth G, Restrepo D: Effects of in utero odorant exposure on neuroanatomical development of the olfactory bulb and odour preferences. Proc. R. Soc. B July 7, 2011 278:1949-1955
Beauchemin M, González-Frankenberger B, Tremblay J, Vannasing P, Martínez-Montes E, Belin P, Béland R, Francoeur D, Carceller A-M, Wallois F, Maryse Lassonde M: Mother and Stranger: An Electrophysiological Study of Voice Processing in Newborns. Cereb. Cortex (2011) 21(8): 1705-1711
Beauchemin M, González-Frankenberger B, Tremblay J, Vannasing P, Martínez-Montes E, Belin P, Béland R, Francoeur D, Carceller A-M, Wallois F, Maryse Lassonde M: Mother and Stranger: An Electrophysiological Study of Voice Processing in Newborns. Cereb. Cortex (2011) 21(8): 1705-1711