Foto: Vampiers, wolven en hybriden maken zich op voor de beslissende strijd tegen de Volturi
Op deze zondagmorgen speel ik een beetje vals. Ik schrijf geen heel nieuw stukje, maar voeg twee eerder verschenen berichten samen. Het eerste deel verscheen eerder op het blog Lactavision, het tweede is een deel van een eerdere Flits.
Ik geef het maar eerlijk toe: ik ben een grote Twilight-fan. Een genre in boeken en films dat kan worden aangemerkt als romantische horror. Horror, want het gaat over vampiers en weerwolven. Maar vooral gaat het om liefde, onvoorwaardelijke liefde. Liefde die ervoor zorgt dat je door het vuur gaat, dat je jezelf opoffert voor het welzijn van de ander. En over compassie, liefde voor de medemens. In deze boeken en films wordt die compassie gepersonifieerd door een vampier (Dr Carlisle Cullen), die zichzelf getraind heeft om tegen de geur van bloed te kunnen om als arts mensen te helpen. Hij zet zich over zijn eigen intrinsieke impulsen en instincten heen om goed te zijn en goed te doen. Dit is de compassie die ik zo graag zou zien in meer zorgverleners: zorg voor de patiënt of cliënt zonder een eigen agenda te laten prevaleren. De bloedlust die zorgverleners misschien moeten overwinnen kan een eigen ervaring zijn, aangeleerde opvattingen of ingefluisterde denkbeelden van derden met nog dwingender agenda’s.
De grote tegenspelers in de Twilight verhalen zijn de Volturi, de wetgevende, controlerende en handhavende klasse van vampiers. Volturi is een goedgekozen naam, want het is een naam die sterke overeenkomst vertoont met vulture, de familienaam van gieren, aasetende vogels met een slechte naam. In de beeldvorming die leidt tot het gebruik van het woord aasgier, als niet erg complimenteuze benaming voor een bepaald soort mensen, speelt waarschijnlijk de manier van voedselvoorziening van gieren mee: ze speuren, achtervolgen en besluipen niet, ze zitten, met een onschuldig en wellicht eerbiedwaardig uiterlijk, op een hoge uitkijkplaats of cirkelen luie rondjes in de lucht tot ze een interessant maal zien opdoemen. Ze laten anderen het werk voor zich doen. Grote producenten van overwegend nodeloze producten hebben die kunst goed afgekeken. Zij meten zich een onschuldig (‘’ik ben immers ook maar een koopman die het brood moet verdienen voor vrouw en kind’’) en respectabel (‘’ik heb erg veel geïnvesteerd in onderzoek en veiligheid en heb het welzijn van mijn potentiële klanten als hoogste prioriteit op mijn agenda staan’’) uiterlijk aan. Ze laten het aan anderen over de prooi te vangen en voorbewerken (bijvoorbeeld zorgverleners die verblind zijn door de sprankelende verkoopverhalen van de producenten) en grijpen toe op het moment dat de prooi op zijn zwakst is. En in tegenstelling tot echte aasgieren die een waarschuwing zijn voor mogelijke prooien dat er gevaar in de omgeving is, kunnen deze menselijke aasgieren ervoor zorgen dat zij worden gezien als de majestueuze en alom bewonderde adelaar met beschermer allures. Maar hoe hard de vulture je ook probeert ervan te overtuigen dat je hem volledig kunt vertrouwen en dat hij eigenlijk een beschermende en nobele adelaar is, vertrouw hem toch maar niet.
Mensen met compassie, ouders en zorgverleners, zouden zich samen sterk moeten maken tegen de aasgieren en die niet te kans te geven zich met mooipraterij en omkoperij een weg naar hun denken te banen. En dan liefst op zo’n manier en met zoveel compassie dat zij die al gevangen zitten in de netwerken van de aasgieren zich daarvan bewust kunnen worden en zich kunnen bevrijden.